© No part of this website will be copied or displayed without the written permission of the webmaster ©
Hekserij & Heksen
De begrippen heks en hekserij
Vrijwel alle culturen en religies kennen een begrip 'heks'. De omschrijving ervan loopt echter nogal uiteen; ook onder historici en antropologen bestaat er geen algemeen aanvaarde definitie.
Met een heks wordt in de meeste samenlevingen een persoon bedoeld, meestal een vrouw maar ook mannen, aan wie het vermogen wordt toegeschreven om magie te laten manifesteren met behulp van bovennatuurlijke krachten.
Het Europese beeld van wat een heks is werd in de loop der tijden sterk beïnvloed door mythen, sagen, sprookjes, volksgeloof en door de heksenvervolgingen in de zestiende en zeventiende eeuw (de vroegmoderne tijd). Tot in de 14e eeuw liep het westerse begrip van hekserij vrijwel gelijk met wat elders in de wereld onder werd verstaan.
Hekserij bleef verbonden met het beoefenen van tovenarij of magie met de bedoeling gebeurtenissen te beïnvloeden. In de 19e eeuw ontstond er een romantisch heksbeeld, dat leidde tot de oprichting van neopagaganistische groepen.
Door deze evoluerende opvattingen is de precieze definitie van ‘heks’ nog steeds onderwerp van debat.
Antropologen zijn geneigd de definitie van Evans-Pritchard te volgen en de ‘tovenaar’ van de ‘heks’ te onderscheiden. Evans stelde dat een heks in de Afrikaanse gemeenschappen die hij bestudeerde, in tegenstelling tot een tovenaar, geen andere middelen gebruikt, maar de kracht uit zichzelf genereert. Met andere woorden: een daad van hekserij is een psychische daad. Anderen, zoals Alan Macfarlane, vinden het onderscheid tussen tovenaar en heks dan niet universeel genoeg en op alle gemeenschappen toepasbaar.
Een theorie die tot omstreeks 1960 opgang maakte, vooral door het werk van Margaret Murray, was die van een heksencultus. Die stelde dat er vroeger werkelijk heksen bestonden die zich organiseerden in covens en sabbats hielden. Als gevolg van het succes van Murrays werk ontstonden neopaganistische bewegingen. Deze geloofden dat heksen vóór de kerkelijke vervolging gewoon wijze vrouwen waren die net zoals binnen Germaanse, Keltische of andere voorchristelijke culturen met hun 'heidense' sjamanen, priesters en priesteressen fungeerden als genezer, psycholoog, vroedvrouw, medium en magiër. De veronderstelde magie van heksen zou volgens deze theorie hoofdzakelijk terug te voeren zijn op een zeer uitgebreide kennis van kruiden.
De heksencultus-hypothese krijgt weinig ondersteuning uit de academische wereld, maar er zijn uitzonderingen zoals de Italiaan Carlo Ginzburg met zijn onderzoek naar de Benandanti en hun vruchtbaarheidscultus op het Noord-Italiaanse platteland in de 16e en 17e eeuw. Sommige onderzoekers zoals historicus Brian P. Levack nemen de 'zelfverklaarde heksen' van de nieuwe paganistische bewegingen zelfs niet op in de definitie van wat met 'heks' bedoeld wordt. Hij sluit om dezelfde reden ook goedaardige 'witte heksen' uit van de definitie omdat van beiden beweerd wordt dat zij hun krachten voor religieuze en/of goede doeleinden willen inzetten.
Ondanks het feit dat er geen consensus bestaat over de definitie van hekserij, worden heksen in verschillende culturen vaak vrij gelijklopend beschreven:
'heksen' leven geïsoleerd van de gemeenschap. Zij worden als zonderling of mysticus beschreven.
Zij erven het vermogen tot magie van een andere heks. Het gaat om zowel vrouwen als mannen.
Wat vaak als kenmerk opduikt, is dat hele families geacht worden de gave tot hekserij bezitten.
Geloof in magie en hekserij
Geloof in het bovennatuurlijke is een bijna universeel verschijnsel. De manier waarop volken met het bovennatuurlijke in interactie treden verloopt op verschillende manieren, onder meer door gebed, muziek, offers en symboliek. Bij magie geldt dat ervan wordt uitgegaan dat het bovennatuurlijke kan worden gemanipuleerd. Daar waar bij het gebed 'gevraagd' wordt, tracht magie te manifesteren. Deze magische manipulaties kunnen zowel een goed als een slecht doel beogen.
Het verschil tussen een tovenaar en een heks, dat soms wordt gemaakt, komt erop neer dat een tovenaar gebruikmaakt van voorwerpen en medicijnen om speciale krachten op te roepen, terwijl de heks hetzelfde zou kunnen bereiken door de kracht van de eigen wil.
Het feit dat in de westerse beschaving een rationalistisch wereldbeeld ontstond dat op termijn het religieuze verklaringsmodel verdrong, is een unieke ontwikkeling in de menselijke geschiedenis. Te vaak wordt deze ontwikkeling als onvermijdelijk voorgesteld.
De vaststelling dat religie, in welke vorm ook, een vrijwel universeel fenomeen is bracht onderzoekers ertoe hiervoor verklaringen te zoeken. De meeste van deze theorieën kunnen in drie groepen worden ondergebracht: psychologische, sociologische en een combinatie van deze twee.
Psychologische theorieën
Psychologische theorieën stellen dat geloof ontstaat door een behoefte om een verklaring te bieden voor wat anders niet verklaard kan worden, en die rationalisering neemt de angst voor het onbekende voor een deel weg. In primitieve samenlevingen voelde de mens zich slechts veilig in zijn eigen woonplaats, te midden van verwanten en bekenden. De rondom liggende, onontgonnen natuur, werd als vijandig beschouwd, vol van gevaren. Aan de andere kant verschafte de natuur de mens voedsel en geneeskrachtige planten en kruiden. Men geloofde algemeen dat de natuur bevolkt werd door duistere en lichte wezens; levenloze dingen en dieren hadden een ziel en konden door geesten bewoond worden. Het geloof in geesten, demonen, spookdieren en tovenaars komt, vaak met grote overeenkomsten, over de hele wereld voor. Vroeger werden deze overeenkomsten toegeschreven aan onderlinge beïnvloeding. Tegenwoordig neemt men aan dat dit universele geloof voortvloeit uit een diepgewortelde angst van de mens voor het duister en de ongetemde natuur.
Sociologische theorieën
Sociologische theorieën benadrukken dat geloof voortkomt uit de behoeften van de samenleving. Zo stelde Émile Durkheim dat het de samenleving, en niet het individu is die onderscheid maakt tussen wat profaan is en wat heilig is. Het feit dat aan een voorwerp bepaalde magische krachten worden toegeschreven kan alleen als de samenleving het tot een symbool verheft om zo de maatschappelijke waarde ervan duidelijk te maken.
Geloof in hekserij verklaren sommige onderzoekers deels uit verschillen in welstand en levensgeluk tussen individuen en groepen. Als sommigen dus succesvoller zijn dan anderen wordt dit verklaard door het gebruik van magie.
Beeldvorming rond de heks
In de geschriften van de antieken, de Grieken en Romeinen, komen allerlei woorden voor om magiërs, geestenbezweerders etc. aan te duiden. Om deze woorden te vertalen met 'heks' is onnauwkeurig. Het christendom verscheen in een wereld waarin geloof in magie en geesten algemeen was. Deze waren semi-goddelijke wezens, bemiddelaars tussen de wereld van de goden en die van de mensen.
Ook Jezus bedreef 'magie': hij genas zieken en dreef boze geesten uit. De apostelen zetten zijn werk voort. De Kerk introduceerde rituelen en ceremoniën, zoals de sacramenten en de eucharistie, die niet wezenlijk verschilden van magische riten. Niet-christenen beschouwden de 'wonderen' als magie. De Kerk hield dus het bestaande geloof in magie in stand; de opstanding van Christus was immers het fundament van de christelijke heilsleer. Tegelijkertijd werden niet-christelijke magiërs zoals Simon Magus en Apollonius van Tyana bestreden.
Het hedendaagse beeld van heksen en hekserij is in hoge mate het product van de Late Middeleeuwen en de Vroegmoderne Tijd.
In de westerse cultuur zijn twee beelden van een heks dominant gebleven: enerzijds dat van de lelijke, oude toverkol, anderzijds dat van de mooie, jonge en verleidelijke heks. Onder kunstenaars bleef zijn heksen een populair thema.
Binnen het volksgeloof worden aan heksen meerdere gaven toegeschreven:
Geneeskundige krachten. Voorspellingen kunnen doen. Magische krachten te hebben (positieve krachten= witte magie en negatieve krachten = zwarte magie).
De mogelijkheid om zich fijnstoffelijk snel te verplaatsen.
Van schrijvers als Homerus, Apuleius en Ovidius leren we dat magie een belangrijk deel uitmaakte van de Grieks-Romeinse maatschappij en van het gewone leven. De straten van Athene en Rome waren plaatsen waar allerlei heksen, tovenaars, dokters en priesters rondzwierven op zoek naar een goedgelovig betalend publiek. De Romeinse staat nam zelf ook toekomstvoorspellers dienst, en die vorm van magie werd hoog gewaardeerd en serieus genomen. De aanvaardbare vorm van magie vond overdag plaats, terwijl de nacht beschouwd werd als de beste tijd om speciale magie te bedrijven. Het aanwenden van magie, zoals vervloekingen met de bedoeling om te schaden was echter wettelijk strafbaar
Hekserij en wetgeving uit de oudheid
In de oudheid ging men er vanuit dat magie werkte. Het gevolg van dat geloof, was dat men in bepaalde gevallen, wanneer de magie schadelijk werd bevonden, ertegen moest optreden. In het algemeen werd het getolereerd zolang het niet werd gebruikt om er iemand mee kwaad te doen. Zo vermeldde de Twaalftafelenwet, het eerste belangrijke Romeinse wetboek, ook het uitspreken van boze spreuken als misdaad: Qui malum carmen incantassit ("Wie een slecht lied heeft gezongen").
In het algemeen focuste de wetgeving in de oudheid zich op het effect van een magische handeling, niet op de handeling zelf, waardoor magie op zich niet verboden was. Ook al was het vaak moeilijk om een correcte wettelijke analyse te geven van wat er gebeurd was, werd, zolang geen misdaad gepleegd was, wettelijk niet opgetreden. Pas met de christianisatie zou hekserij in de categorie van vervolging terechtkomen.
Een belangrijke bekommernis, zowel bij Grieken als Romeinen, was het bewaren van de goede orde en zeden binnen de maatschappij. Het onderhouden van een goede relatie met de (officiële) goden was daarbij van primair belang, want zij konden verstoord worden waardoor de harmonie in gevaar kwam. Via rituelen door officiële priesters probeerde men deze goede relatie met de goden van het pantheon te verzekeren. Magische praktijken die het volk konden corrumperen en moreel aantasten waren dus taboe en dienden te worden aangepakt. Het vervloeken van personen werd dus voornamelijk bestraft omwille van het ontwrichtend effect dat ze op de maatschappij zouden hebben. Vanaf de 5e eeuw v.Chr., gedurende Athene’s gouden eeuw, werden de Griekse stadstaten minder tolerant ten opzichte van andere religies dan de officiële cultus en de magoi werden gezien als een verderfelijke, antisociale invloed waar Griekse burgers zich niet mee moesten ophouden. Met magoi duidden de Grieken alle vreemde religies aan, en de term goeteia beschreef de lage vormen van magie. De grenzen tussen wat religie en wat magie genoemd werd waren vaag, zoals duidelijk wordt bij Medea en Circe, aanvankelijk halfgodinnen uit de Griekse religie die later als heksen werden beschreven.
De bekommernis van de staat om de burger voor morele corruptie te behoeden vinden we ook terug in andere wettelijke verboden op ongewenste praktijken. Het idee van heksensabbats kan teruggevoerd worden op oude Griekse en Romeinse feesten tere ere van Dyonisos/Bacchus, bij de Romeinen gekend als de Bacchanalia. Dyonisos werd vertegenwoordigd door een gehoornde geit als symbool van vruchtbaarheid.
Uit de oudheid zijn er al heksenprocessen bekend, maar dan op veel kleinere schaal dan tijdens de heksenvervolgingen die hierna besproken worden. Dezelfde Lucius Apuleius van De Gouden Ezel vertelt ook over een beschuldiging van hekserij die hem bijna het leven kostte.
In de 2e eeuw n. Chr. vond in een Romeinse Afrikaanse provincie een ‘heksenproces’ plaats.
De beschuldigde was de Romeinse burger Lucius Apuleius Madaurensis, (dezelfde van ‘De Gouden Ezel’), een Latijns schrijver en Platoons filosoof die ook een ruime kennis bezat van het occulte. Nadat hij een rijke weduwe had gehuwd, werd hij er door haar familieleden van beschuldigd haar te hebben betoverd om in het bezit te komen van haar fortuin. De Romeinse wet bestrafte toen tovenarij met de doodstraf. Lucius ontliep echter zijn straf. Zijn succesvolle verdediging (Apologia) schreef hij later op in een van de grappigste werken die uit de Oudheid bekend zijn.
Vanaf de tweede eeuw n.Chr., in de periode van het Romeins Keizerrijk, werden ook christelijke gemeenschappen slachtoffer van vreemde beschuldigingen en verdachtmakingen. Religieuze praktijken van de christenen werden geridiculiseerd.
Het volk collaboreerde enthousiast met de autoriteiten bij het vervolgen van die christenen.
Als ultieme straf werden de geëxecuteerden niet begraven, maar verbrand. Net zoals bij de wetten tegen bacchanalen ging het de Romeinse overheid er in de eerste plaats om mogelijke samenzweerders tegen de staat door strenge maatregelen van de Senaat te beletten om de politieke macht te grijpen. De Romeinse officiële religie was meer een nationale cultus dan een individuele religieuze beleving, en daar paste de nieuwe religie van de christenen niet in. Toen dus vanaf de 2e eeuw v.Chr. massa’s vreemdelingen naar Rome trokken, was geen inspanning teveel om die instroom van vreemde goden in te dijken. De christenen zouden later zelf dit patroon van vervolging met vrijwel gelijke beschuldigingen toepassen op vervolging van zogenaamde heksen.
Heksenvervolgingen
In Europa begon de periode van werkelijke heksenvervolging tijdens de Renaissance. (De ongunstige reputatie die de Middeleeuwen op dit punt genieten is niet terecht.) Velen die van hekserij werden beschuldigd werden nu daadwerkelijk terechtgesteld. In de waag, waar op marktdagen gewone handelsgoederen werden gewogen, kon ook iemand die van hekserij verdacht werd gewogen worden. Als de waag een gewicht aangaf dat volgens haar lichaamsbouw te verwachten viel, werd een certificaat uitgereikt dat de eigenaar ervan vrijwaarde van verdere beschuldigingen. De waag in Oudewater was als één van de weinige niet gemanipuleerd waardoor hij op nul bleef steken. Op andere plaatsen werd het heksenbewijs vaak vervalst door nietsontziende heksenjagers.
Een belangrijke rol in de vervolging speelde het boek "Malleus maleficarum" oftewel De Heksenhamer. Dit boek, dat vermoedelijk door twee dominicanen, Institoris (Heinrich Kramer) en Jakob Sprenger, in het Duitse Rijk is geschreven, verscheen in 1487. Het boek en de inspanningen van deze twee heksenjagers vonden aanvankelijk weinig weerklank bij de kerkelijke en wereldlijke autoriteiten. Velen bezagen het optreden van Institoris als inquisiteur met argwaan. Pas enkele decennia later kregen de denkbeelden die erin beschreven worden grote invloed. De twee monniken waren van mening dat zij een nieuw kwaad ontdekt hadden, namelijk dat van de duivel, die door middel van heksen de wereldheerschappij wilde overnemen. De incidentele gevallen van hekserij die men in vroeger eeuwen had gekend, waren volgens de schrijvers in vergelijking hiermee onschuldig geweest.
De dreiging met dit enorme gevaar rechtvaardigde volgens de schrijvers een nieuwe procesvoering, speciaal gericht tegen hekserij. Omdat de aanklacht van hekserij, juist omdat ze op bijgeloof was gefundeerd, volgens de normale bewijsregels niet of nauwelijks te bewijzen viel, was voor deze een bekentenis van de beklaagde voldoende om hem of haar schuldig te bevinden. Deze bekentenis mocht op de pijnbank worden afgedwongen. Tijdens deze martelingen bekenden de slachtoffers alles wat hun ondervragers wilden horen en zij gaven op hun aansporing ook vaak de namen van andere 'heksen', die vervolgens eveneens werden gearresteerd en gefolterd totdat zij bekenden en anderen van hekserij beschuldigden. Zo ontstond een sneeuwbaleffect waarbij soms een derde van de bevolking van een plaatsje op de brandstapel eindigde.
Om het gezag van de publicatie te vergroten hadden Krämer en Sprenger een bul van paus Innocentius VIII uit 1484 als voorwoord toegevoegd. Feitelijk was er sprake van oplichterij.
Niets wijst erop dat deze paus meer dan zijn voorgangers geïnteresseerd was in magie en hekserij.
Voor de opvatting dat de heksenjacht gemotiveerd werd door de wens om de eigendommen van de heksen in bezit te krijgen is geen bewijs. In veel gevallen werd het bezit niet geconfisqueerd en de meeste veroordeelden hadden zo weinig bezit, dat hieruit niet eens de gemaakte proceskosten konden worden voldaan. De veroordeling gebeurde wel door een wereldlijke of kerkelijke rechtbank, die immers de rechtsmacht hadden. Deze laatste (merendeels geestelijke) rechters waren vaak terughoudend om mensen te veroordelen op grond van op de pijnbank afgedwongen bekentenissen waarvoor verder geen enkel bewijs te vinden was. Het risico zelf beschuldigd te worden, om de aangeklaagde heksen te willen beschermen en zelf van hekserij verdacht te worden, was echter te groot. Van een slachtoffer op de pijnbank was iedere bekentenis af te dwingen, ook dat de rechter een heksenmeester is. Menig rechtschapen rechter is zo eveneens op de brandstapel geëindigd.
De heksenjagers waren altijd succesvol en werden steeds bevestigd in hun handelen. Iedereen die als heks werd aangebracht bekende immers onder de martelingen. En brachten de gemartelde heksen niet steeds weer nieuwe heksen aan die zelf ook bekenden?
Het ontkennen van het bestaan van hekserij maakte de scepticus zelf ook weer verdacht zodat niemand kritiek durfde te geven op de heksenwaan. Voor de mens uit de tijd van de reformatie stond het als een paal boven water dat er mensen waren die door de lucht konden vliegen, zich in een dier konden veranderen en bedreven waren in het 'Maleficium' dat wil zeggen 'de kwade hand' van magie en toverij.
Een heksenproces eindigde meestal omdat de groep beschuldigden te groot werd en ook hoger geplaatsten beschuldigd werden. Dezen lieten het er meestal niet bij zitten maar stapten naar een hogere autoriteit, de vorst of een hoge kerkelijke autoriteit. Deze verklaarde vervolgens dat geen doodvonnissen ten uitvoer mochten worden gebracht en geen verdere beklaagden mochten worden gearresteerd zonder dat de vonnissen door hen nogmaals beoordeeld waren. Zo doofde de waan ten slotte uit en was de desbetreffende plaats weer gevrijwaard van verdere verschrikkingen.
Het heksengeloof in deze vorm heeft lange tijd zo kunnen voortleven, alhoewel het van periode tot periode en van plaats tot plaats behoorlijk kon afwijken.
Werkelijk grootschalige vervolgingen vonden in Europa plaats vanaf ~1560. Deze periode van intense vervolgingen duurde meer dan een eeuw. De opvattingen zoals verwoord in de "Malleus maleficarum" waren inmiddels gemeengoed. Vrij plotseling werden in verschillende regio's in zowel het katholieke als het protestantse deel van Europa vervolgingen ingezet. Het eerste grote 'heksenproces' vond in 1563 plaats in Wiesensteig, een heerlijkheid in het zuidwesten van Duitsland.
Invloedrijk was de jezuïet Petrus Canisius (1521-1597). In vele preken moedigde hij de vervolgingen aan. Er waren overigens ook jezuïeten die opriepen tot matiging.
Tijdens de regering van Albrecht van Oostenrijk en Isabella van Spanje bereikten de heksenprocessen in de Zuidelijke Nederlanden een hoogtepunt. Er verschenen demonologische werken van vooraanstaande geleerden, zoals La démonomanie des sorciers (1580) en Disquisitiones Magicarum (1593).
De vervolging van heksen heeft in Duitsland het heftigst gewoed. Dit kwam doordat Duitsland geen centraal gezag kende, maar bestond uit ongeveer 300 zelfstandige staatjes. Het hing af van het nuchtere verstand van de vorsten (doorgaans bisschoppen of abten) van deze staatjes (of juist hun blinde angst voor heksen) of de rondreizende heksenjagers vrij spel kregen waardoor de heksenwaan kon toeslaan.
Ongekend fel woedde de heksenvervolging in Europa in enkele katholieke gebieden in Duitsland. Voorbeelden hiervan zijn de vorstendommen Trier, Mainz, Bamberg en Württemberg.
Onder Lodewijk XIII vonden in Loudon (Frankrijk) door Aldous Huxley heksenprocessen plaats.
Een aantrekkelijke priester liet een paar nonnen een blauwtje lopen. Als tegenreactie gingen de gefrustreerde vrouwen zich te buiten aan alle klassieke verschijnselen van behekst zijn.
De priester werd als schuldige aangewezen en vervolgens verbrand. Lodewijk XIV geloofde niet in hekserij. Daarom werden er tijdens zijn regering in Frankrijk en daarna geen heksen vervolgd.
Ook op IJsland hebben heksenvervolgingen en heksenverbrandingen plaatsgevonden. Opvallend daarbij is dat van de 21 gedocumenteerde executies het twintig mannen betrof en slechts één vrouw.
Onduidelijk is welke oorzaken de grootschalige heksenvervolging in Europa hebben veroorzaakt. Er zijn zeer uiteenlopende verklaringen voor het fenomeen bedacht. Sommige daarvan klinken heel plausibel. Een sluitende verklaring is er echter niet.
Het is niet bekend hoevelen slachtoffer zijn geworden van de heksenvervolgingen in Europa. Schattingen van het aantal slachtoffers lopen uiteen. Vermoedelijk zijn ten minste 50.000 mensen ten gevolge van de vervolgingen omgekomen.
Een interessante en legitieme vraag is waarom het aantal slachtoffers in Europa feitelijk beperkt is gebleven. Een belangrijke factor is daarbij door de eeuwen heen de invloed van het scepticisme geweest. Deze filosofische stroming gaat terug op Pyrrho van Elis (~360 v.Chr.-275 v.Chr.) en zijn leerling Sextus Empiricus.
De Heksentest
Op verschillende manieren werd getest of iemand een heks was voor men tot vervolging overging. Een heks zou van nature buitengewoon licht zijn en daardoor op water kunnen blijven drijven. Een vrouw die verdacht werd van hekserij werd in het water geworpen. Bleef zij drijven dan was bewezen dat zij een heks was en kwam zij uiteindelijk op de brandstapel terecht. Bleef zij niet drijven, dan was daarmee haar onschuld bewezen. Meestal was het dan te laat en was zij verdronken.
Bij een andere test werd van de weegschaal gebruikgemaakt. Een heks zou minder wegen dan haar lengte boven een meter in kilo's. De verdachte moest zich onder toezicht uitkleden om te kijken of zij geen gewichten in haar kleding verborgen had. Vervolgens kreeg zij een wit gewaad aan waarin zij gewogen werd. Bekend is de zogenaamde heksenwaag in Oudewater, die ook vandaag de dag nog, zij het als museum, is te bezichtigen.
Bij een andere heksentest werden pinnen in de verdachte gestoken. De verdachte moest dan de plekken aanwijzen. Mensen met veel eelt voelden de pin dus niet goed en konden daardoor de plek niet aanwijzen, waaruit geconcludeerd werd dat het een heks betrof.
Vliegende heksen
Het gevoel van te vliegen en visioenen van vliegen zijn een bekend door antropologen geregistreerd fenomeen bij sjamanen over de hele wereld. De sjamanen gaan hierbij in trance en vertellen nadien hoe ze hun lichaam (bewustzijn) verlaten en naar andere plaatsen en werkelijkheden reizen. De trance wordt vaak opgewekt door trommels en psychedelisch werkende substanties (zoals heksenzalf). Net zoals heksen vliegen zij evenmin fysiek door de lucht, maar maken in hun trance gebruik van shapeshifting waarbij zij een andere gedaante aannemen, zoals ook van heksen gezegd wordt dat zij zich in een kat, raaf of kraai kunnen veranderen.
In 906 verscheen de Canon Episcopi van Regino van Prüm, een canonieke wet, waarin beschreven wordt hoe groepen vrouwen (heksen) samen met Diana of Herodias 's nachts de aarde doorkruisen. Dergelijke verhalen worden door de schrijver hersenspinsels en hallucinaties genoemd, veroorzaakt door boze geesten. Ook de elfde-eeuwse bisschop Burchard van Worms veroordeelde de beweringen van mensen die vertelden deze magie te kunnen bedrijven.
Ondanks de kerkelijke afwijzing van de gedachte dat heksen konden vliegen, bleef het verhaal zijn aantrekkingskracht houden. Thomas van Cantimpré beschreef in het midden van de dertiende eeuw hoe een hooggeboren meisje elke nacht door geesten werd weggedragen. Haar broer (een monnik) probeerde dit te voorkomen, maar ze verdween zelfs als hij haar vasthield. Johannes Nider vertelde in zijn Formicarius over een dominicanes die beweerde met Diana te vliegen. Alhoewel de schrijver het verhaal niet geloofde, deden deze verhalen veel de ronde.
Martin le Franc (de secretaris van tegenpaus Felix V) beschrijft in zijn Champion des Dames vrouwen die op stokken vliegen als vogels door de lucht. Twee miniaturen geven twee vrouwen weer, één vliegt op een bezem en de ander op een lange staf.
In een beeldhouwwerk aan de westelijke voorgevel van de kathedraal van Lyon is een heks op de rug van een vliegende geit afgebeeld. De heks houdt een soort kat aan de achterpoten vast. In de werken van Vincent van Beauvais en William van Malmesbury staan verhalen over een vrouw die door een geest op een paard word vervoerd. Olaus Magnus Historia de gentibus septentrionalibus bevat een illustratie bij een dergelijke geschiedenis.
De vermenging van verhalen leidde al snel tot de beruchte vermeende vlucht naar de heksensabbat, waar de heksen elkaar zouden ontmoeten, en geheime rituelen zouden hebben.
Deze fantasie maakte in de tijd van de heksenvervolging vele slachtoffers. De opvatting dat heksen elkaar in het geheim ontmoetten zorgde er namelijk voor dat de beschuldiging van hekserij tot de "ontdekking" en veroordeling van een hele groep heksen kon leiden.
Verzet tegen heksenvervolging
In de tweede helft van de 16e eeuw begon de Nederlandse, katholieke arts Johannes Wier, tegen heksenvervolgingen te publiceren. In 1563 verscheen zijn 'De praestigiis demonum' en in 1577 'De Lamiis Liber'. Wier betoogde dat vrouwen die van hekserij werden verdacht niet schuldig waren, maar zich dingen hadden laten aanpraten. De duivel had hen, maar ook hun rechters en de mensenmenigten, zinsbegoochelingen voorgespiegeld. Vooral arme, oude vrouwen werden slachtoffer van beschuldigingen van hekserij, zo was hem opgevallen. Dit boek was slechts één uitgave in een eeuwenlang voortdurende polemiek tussen voor- en tegenstanders van heksenvervolging.
De Duitse priester Anton Praetorius publiceerde in 1602 het boek “Gründlicher Bericht von Zauberey und Zauberern” (Bericht over hekserij en heksen) tegen heksenvervolging en marteling.
Het geloof in hekserij werd niet betwist door de tegenstanders van heksenvervolging. Zij betoogden slechts dat de aangeklaagden op onrechtmatige wijze veroordeeld werden. Het lag er vaak ook duimendik bovenop dat met het bewijs geknoeid was of dat er duidelijk haat, nijd, roddel en achterklap aan het werk waren geweest. Een beklaagde die op de pijnbank bekende, werd als heks bestempeld. Indien zij de tortuur doorstond werd zij ook als heks gezien, want de duivel zou er voor zorgen dat zij niet wilde bekennen. Ook als de ongelukkige onder de tortuur bezweek en bewusteloos raakte gold dit als bewijs.
Een ander invloedrijk boek waarin de toen heersende heksenmanie aan de kaak werd gesteld was het in 1691 door de Nederlandse gereformeerde predikant Balthasar Bekker gepubliceerde 'De betoverde wereld'.
Opvallend is dat in het huidige Nederland met name in gebieden die door de protestanten ingenomen waren tijdens de Tachtigjarige Oorlog de heksenvervolgingen plaats hadden. De Spaanse gebieden in de Nederlanden bleven er goeddeels van gespaard.
In tegenstelling tot de zwarte legende en wijdverspreide misvattingen, heeft de Spaanse Inquisitie zich net als de Pauselijke nooit laten overhalen om heksen te verbranden. Bekende inquisiteurs streden tegen de aanklachten van hekserij. Vooral in de Nederlanden trachtten dorpsbevolkingen de inquisiteurs van Spanje tot vervolging van heksen aan te sporen, maar de Spaanse geestelijken weigerden in vrijwel alle gevallen. Bovendien mocht de Inquisitie zelf geen doodstraffen opleggen, maar slechts vaststellingen doen. Kruidengeneeskunde viel niet onder ketterij.
Tussen 1634 en 1640 werden de Huron getroffen door een reeks epidemieën. De mensen die van hekserij waren beschuldigd werden (ook bij de Irokezen) gemarteld en gedood. Veel inheemse stammen geloofden echter dat juist de jezuïeten-missionarissen aan hekserij deden en de beelden in kapellen, heilige hosties, etenswaren en medicijnen werden gewantrouwd. De Huron-opperhoofden bespraken zelfs of de "jezuïetenheksen" gedood moesten worden.
In de Verenigde Staten vond in 1692 onder puriteinen nog een grootschalige heksenvervolging plaats in Salem. Hekserij was in Groot-Brittannië al relatief vroeg tot een (bijna) dode letter in de wet geworden, maar bleef tot 1953 formeel verboden en strafbaar.
In 1944 werd in het Britse Portsmouth voor het laatst een vrouw gearresteerd wegens hekserij: de Schotse waarzegster Helen Duncan (1897-1956). Vermoedelijk was men bang dat zij over de voorgenomen invasie van de Franse kust (op 6 juni 1944) voorspellingen of onthullingen zou doen. De plaats van de landing en de datum waren Groot-Brittannië's grootste geheim.
Het einde van de vervolgingen
De heksenvervolgingen zijn tijdens de Europese Verlichting, een periode in de 18e eeuw waarin de ontwikkelde Europeanen het belang van de natuurwetten begonnen in te zien en wetenschappelijk begonnen te denken, beëindigd.
De wetgeving tegen heksen veranderde, een bekentenis van de beschuldigde was niet langer genoeg. Getuigen moesten hun verklaringen met bewijs kunnen onderbouwen en er werd vaker naar een medische dan naar een spirituele verklaring gezocht voor gevallen van bezetenheid. Dit hield echter niet in dat "heksen" nu niet langer bang hoefden te zijn gestraft te worden. De doodstraf werd vervangen door (soms levenslange) opsluiting in een gevangenis of soortgelijk instituut.
Wetten op hekserij werden ingetrokken, soms onder groot protest van de bevolking. Het parlement in Groot-Brittannië trok in 1736 tegelijkertijd de Schotse wet uit 1563 en de Engelse wet uit 1604 in. Niet langer werden mensen opgehangen voor contact met geesten, ze werden als oplichter of zwerver berecht. De Witchcraft Act (De wettelijke verboden op hekserij in Groot-Brittannië) werd pas geheel opgeheven in 1951, en vervangen door de Fraudulent Mediums Act 1951.
De oud Britse wetgeving is echter nog steeds van kracht in Israël, het is opgenomen in het juridische systeem van het Britse mandaat over Palestina (Israël werd onafhankelijk voor de wet werd ingetrokken in Groot-Brittannië). In de onafhankelijkheidsverklaring uit 1948 staat geschreven dat de staat binnen enkele maanden een grondwet zal voltooien. Dat is tot op heden niet gebeurd.
In Mechelen werd in 1643 de laatste heks terechtgesteld, in Estland in 1699, in Ierland in 1711, in Denemarken in 1722, in Schotland in 1727 en in Oostenrijk in 1756. Dit waren niet per se de laatste sterfgevallen vanwege hekserij, maar de laatste executies die volgens de wet plaatsvonden. In Zwitserland was de laatste wettige executie in 1782, maar in het kanton Glarus werd marteling toegepast tot 1851. Het laatste officiële heksenproces in Europa vond plaats in Polen in 1792.
In het katholieke Zuid-Amerika was de laatste officiële heksenexecutie in 1830.
Onder druk van nabestaanden zijn later in vele gevallen heksenprocessen ongeldig verklaard en is de goede naam van de geëxecuteerde in ere hersteld. Bezittingen werden soms teruggegeven en er werden gedenktekens opgericht voor de slachtoffers van de heksenwaan.
De Europese elite zag het als haar taak om het 'bijgeloof' waar mogelijk te bestrijden. Ook in de Europese koloniën werd de vervolging van hekserij onwettig verklaard en werden diegenen die de heksen 'opspoorden' tot misdadigers bestempeld. Dergelijke wetgeving werd in 1905 ingevoerd in Nederlands-Indië, en in 1922 in oostelijk Afrika dat onder Brits gezag stond. Dit stuitte doorgaans op weerstand: de inheemse bevolking stond hier in de regel zeer wantrouwig tegenover. In haar beleving spanden de Europeanen samen met de heksen.
Nog aanzienlijk rigoureuzer gingen de communistische machthebbers in Rusland en China te werk. Ieder geloof in hekserij of sjamanisme werd door hen bestreden.
Hedendaagse hekserij
De renaissance van de zogeheten 'Oude Religie' begon min of meer met de publicatie van 'Aradia - Het evangelie van de Heksen' door Charles Leland (1824-1903) in 1899. Het werd gevolgd door een aantal werken van Margaret Murray (1862-1963) en Robert Graves (1895-1985). De term 'oude religie' werd te pas en te onpas gebruikt voor een aantal geconstrueerde voorchristelijke tradities waarin het vrouwelijke een grote rol speelde, zoals de cultus van Moeder Natuur en de Moedergodin, priesteressen, heksen en andere geïnitieerden. Tegelijkertijd vond er einde 19e eeuw een heropleving plaats van esoterische en occulte genootschappen, astrologie, Hermetische Kabbala, tarot enz. Hierin ontvouwde zich een nieuwe visie op de 'heks' en beoogde onder meer een deel om de negatieve weerklank van 'hekserij' te vermijden.
Heksen en katten
Heksen hebben een speciale band met katten. 's Nachts kon men groepen zwarte katten zien dansen (poot aan poot, in een heksenkring). Veel namen (Kattenbos, Kattenberg, Kattenburg, Kattensteeg) herinneren aan de dansplek tijdens de heksensabbat. De plekken spelen in vele volksverhalen nog een grote rol. Veel van deze grafheuvels zijn tijdens de ruilverkaveling verloren gegaan, maar af en toe worden nog onbekende grafheuvels gevonden door af te gaan op de verhalen in een gebied.
De dansplekken (cirkels) zouden vaak afwijken van de omgeving, de grond is hard (en wordt na omspitten binnen korte tijd weer hard). Op vele plekken groeit alleen kattendans of heksenkrans, een altijd groene soort wolfsklauw. Op de Veluwe is een heksenkrans van 24 meter in doorsnee.
Op de Munse hei onder Oss dansen de katten, en er groeit alleen heksenkruid.
Deze cirkel betreden is gevaarlijk volgens de verhalen.
Op de zandheuvel naast de molen in Gemert dansen de katten.
In Uden kent men het Kattenhol (nu Knokerdweg), een gehucht in de richting van Boekel en Erp.
In Aalten staat de Kattenpomp op de Kattenberg, een heks zou hier zijn neergestort.
In Bergeijk is de Kattenberg onderwerp van vele volksverhalen, het theater in Bergeijk is ook Kattendans genoemd. De Heksenberg in Bergeijk (nabij heksenbusselke) is in de negentiende eeuw afgegraven en de plek is met bos beplant, ook hier dansten de katten 's nachts.
Cursus Hekserij
Veel mensen associëren de term hekserij met negativiteit, volkomen onterecht.
Hekserij is een natuurreligie en zoals bij andere natuurreligies draait hekserij om
liefde, vertrouwen, genegenheid, verdraagzaamheid, mededogen, spiritualiteit,...
Het komt er op aan het evenwicht te herstellen met Uw innerlijke zelf en de kosmos.
Door de ultieme verbondenheid te ervaren gaat U beseffen dat het vijf voor twaalf is,
om deze kennis te leren gebruiken om alles om je heen positief te sturen.
Hou in gedachten dat een cursus hekserij niet op een twee drie voltooid is.
Wat mag U verwachten van een opleiding tot heks.
Geschiedenis, rituelen, meditatie, studie van kleuren, stenen, kruiden, bomen, spiritisme,
chakra, pendelen, i-ching, aromatherapie, magnetisme, kabbala, runen, heksenfeesten,....
Kortom, een hele reeks esoterische onderwerpen maken deel uit van de cursus hekserij!
Blessed Be
Vrijwel alle culturen en religies kennen een begrip 'heks'. De omschrijving ervan loopt echter nogal uiteen; ook onder historici en antropologen bestaat er geen algemeen aanvaarde definitie.
Met een heks wordt in de meeste samenlevingen een persoon bedoeld, meestal een vrouw maar ook mannen, aan wie het vermogen wordt toegeschreven om magie te laten manifesteren met behulp van bovennatuurlijke krachten.
Het Europese beeld van wat een heks is werd in de loop der tijden sterk beïnvloed door mythen, sagen, sprookjes, volksgeloof en door de heksenvervolgingen in de zestiende en zeventiende eeuw (de vroegmoderne tijd). Tot in de 14e eeuw liep het westerse begrip van hekserij vrijwel gelijk met wat elders in de wereld onder werd verstaan.
Hekserij bleef verbonden met het beoefenen van tovenarij of magie met de bedoeling gebeurtenissen te beïnvloeden. In de 19e eeuw ontstond er een romantisch heksbeeld, dat leidde tot de oprichting van neopagaganistische groepen.
Door deze evoluerende opvattingen is de precieze definitie van ‘heks’ nog steeds onderwerp van debat.
Antropologen zijn geneigd de definitie van Evans-Pritchard te volgen en de ‘tovenaar’ van de ‘heks’ te onderscheiden. Evans stelde dat een heks in de Afrikaanse gemeenschappen die hij bestudeerde, in tegenstelling tot een tovenaar, geen andere middelen gebruikt, maar de kracht uit zichzelf genereert. Met andere woorden: een daad van hekserij is een psychische daad. Anderen, zoals Alan Macfarlane, vinden het onderscheid tussen tovenaar en heks dan niet universeel genoeg en op alle gemeenschappen toepasbaar.
Een theorie die tot omstreeks 1960 opgang maakte, vooral door het werk van Margaret Murray, was die van een heksencultus. Die stelde dat er vroeger werkelijk heksen bestonden die zich organiseerden in covens en sabbats hielden. Als gevolg van het succes van Murrays werk ontstonden neopaganistische bewegingen. Deze geloofden dat heksen vóór de kerkelijke vervolging gewoon wijze vrouwen waren die net zoals binnen Germaanse, Keltische of andere voorchristelijke culturen met hun 'heidense' sjamanen, priesters en priesteressen fungeerden als genezer, psycholoog, vroedvrouw, medium en magiër. De veronderstelde magie van heksen zou volgens deze theorie hoofdzakelijk terug te voeren zijn op een zeer uitgebreide kennis van kruiden.
De heksencultus-hypothese krijgt weinig ondersteuning uit de academische wereld, maar er zijn uitzonderingen zoals de Italiaan Carlo Ginzburg met zijn onderzoek naar de Benandanti en hun vruchtbaarheidscultus op het Noord-Italiaanse platteland in de 16e en 17e eeuw. Sommige onderzoekers zoals historicus Brian P. Levack nemen de 'zelfverklaarde heksen' van de nieuwe paganistische bewegingen zelfs niet op in de definitie van wat met 'heks' bedoeld wordt. Hij sluit om dezelfde reden ook goedaardige 'witte heksen' uit van de definitie omdat van beiden beweerd wordt dat zij hun krachten voor religieuze en/of goede doeleinden willen inzetten.
Ondanks het feit dat er geen consensus bestaat over de definitie van hekserij, worden heksen in verschillende culturen vaak vrij gelijklopend beschreven:
'heksen' leven geïsoleerd van de gemeenschap. Zij worden als zonderling of mysticus beschreven.
Zij erven het vermogen tot magie van een andere heks. Het gaat om zowel vrouwen als mannen.
Wat vaak als kenmerk opduikt, is dat hele families geacht worden de gave tot hekserij bezitten.
Geloof in magie en hekserij
Geloof in het bovennatuurlijke is een bijna universeel verschijnsel. De manier waarop volken met het bovennatuurlijke in interactie treden verloopt op verschillende manieren, onder meer door gebed, muziek, offers en symboliek. Bij magie geldt dat ervan wordt uitgegaan dat het bovennatuurlijke kan worden gemanipuleerd. Daar waar bij het gebed 'gevraagd' wordt, tracht magie te manifesteren. Deze magische manipulaties kunnen zowel een goed als een slecht doel beogen.
Het verschil tussen een tovenaar en een heks, dat soms wordt gemaakt, komt erop neer dat een tovenaar gebruikmaakt van voorwerpen en medicijnen om speciale krachten op te roepen, terwijl de heks hetzelfde zou kunnen bereiken door de kracht van de eigen wil.
Het feit dat in de westerse beschaving een rationalistisch wereldbeeld ontstond dat op termijn het religieuze verklaringsmodel verdrong, is een unieke ontwikkeling in de menselijke geschiedenis. Te vaak wordt deze ontwikkeling als onvermijdelijk voorgesteld.
De vaststelling dat religie, in welke vorm ook, een vrijwel universeel fenomeen is bracht onderzoekers ertoe hiervoor verklaringen te zoeken. De meeste van deze theorieën kunnen in drie groepen worden ondergebracht: psychologische, sociologische en een combinatie van deze twee.
Psychologische theorieën
Psychologische theorieën stellen dat geloof ontstaat door een behoefte om een verklaring te bieden voor wat anders niet verklaard kan worden, en die rationalisering neemt de angst voor het onbekende voor een deel weg. In primitieve samenlevingen voelde de mens zich slechts veilig in zijn eigen woonplaats, te midden van verwanten en bekenden. De rondom liggende, onontgonnen natuur, werd als vijandig beschouwd, vol van gevaren. Aan de andere kant verschafte de natuur de mens voedsel en geneeskrachtige planten en kruiden. Men geloofde algemeen dat de natuur bevolkt werd door duistere en lichte wezens; levenloze dingen en dieren hadden een ziel en konden door geesten bewoond worden. Het geloof in geesten, demonen, spookdieren en tovenaars komt, vaak met grote overeenkomsten, over de hele wereld voor. Vroeger werden deze overeenkomsten toegeschreven aan onderlinge beïnvloeding. Tegenwoordig neemt men aan dat dit universele geloof voortvloeit uit een diepgewortelde angst van de mens voor het duister en de ongetemde natuur.
Sociologische theorieën
Sociologische theorieën benadrukken dat geloof voortkomt uit de behoeften van de samenleving. Zo stelde Émile Durkheim dat het de samenleving, en niet het individu is die onderscheid maakt tussen wat profaan is en wat heilig is. Het feit dat aan een voorwerp bepaalde magische krachten worden toegeschreven kan alleen als de samenleving het tot een symbool verheft om zo de maatschappelijke waarde ervan duidelijk te maken.
Geloof in hekserij verklaren sommige onderzoekers deels uit verschillen in welstand en levensgeluk tussen individuen en groepen. Als sommigen dus succesvoller zijn dan anderen wordt dit verklaard door het gebruik van magie.
Beeldvorming rond de heks
In de geschriften van de antieken, de Grieken en Romeinen, komen allerlei woorden voor om magiërs, geestenbezweerders etc. aan te duiden. Om deze woorden te vertalen met 'heks' is onnauwkeurig. Het christendom verscheen in een wereld waarin geloof in magie en geesten algemeen was. Deze waren semi-goddelijke wezens, bemiddelaars tussen de wereld van de goden en die van de mensen.
Ook Jezus bedreef 'magie': hij genas zieken en dreef boze geesten uit. De apostelen zetten zijn werk voort. De Kerk introduceerde rituelen en ceremoniën, zoals de sacramenten en de eucharistie, die niet wezenlijk verschilden van magische riten. Niet-christenen beschouwden de 'wonderen' als magie. De Kerk hield dus het bestaande geloof in magie in stand; de opstanding van Christus was immers het fundament van de christelijke heilsleer. Tegelijkertijd werden niet-christelijke magiërs zoals Simon Magus en Apollonius van Tyana bestreden.
Het hedendaagse beeld van heksen en hekserij is in hoge mate het product van de Late Middeleeuwen en de Vroegmoderne Tijd.
In de westerse cultuur zijn twee beelden van een heks dominant gebleven: enerzijds dat van de lelijke, oude toverkol, anderzijds dat van de mooie, jonge en verleidelijke heks. Onder kunstenaars bleef zijn heksen een populair thema.
Binnen het volksgeloof worden aan heksen meerdere gaven toegeschreven:
Geneeskundige krachten. Voorspellingen kunnen doen. Magische krachten te hebben (positieve krachten= witte magie en negatieve krachten = zwarte magie).
De mogelijkheid om zich fijnstoffelijk snel te verplaatsen.
Van schrijvers als Homerus, Apuleius en Ovidius leren we dat magie een belangrijk deel uitmaakte van de Grieks-Romeinse maatschappij en van het gewone leven. De straten van Athene en Rome waren plaatsen waar allerlei heksen, tovenaars, dokters en priesters rondzwierven op zoek naar een goedgelovig betalend publiek. De Romeinse staat nam zelf ook toekomstvoorspellers dienst, en die vorm van magie werd hoog gewaardeerd en serieus genomen. De aanvaardbare vorm van magie vond overdag plaats, terwijl de nacht beschouwd werd als de beste tijd om speciale magie te bedrijven. Het aanwenden van magie, zoals vervloekingen met de bedoeling om te schaden was echter wettelijk strafbaar
Hekserij en wetgeving uit de oudheid
In de oudheid ging men er vanuit dat magie werkte. Het gevolg van dat geloof, was dat men in bepaalde gevallen, wanneer de magie schadelijk werd bevonden, ertegen moest optreden. In het algemeen werd het getolereerd zolang het niet werd gebruikt om er iemand mee kwaad te doen. Zo vermeldde de Twaalftafelenwet, het eerste belangrijke Romeinse wetboek, ook het uitspreken van boze spreuken als misdaad: Qui malum carmen incantassit ("Wie een slecht lied heeft gezongen").
In het algemeen focuste de wetgeving in de oudheid zich op het effect van een magische handeling, niet op de handeling zelf, waardoor magie op zich niet verboden was. Ook al was het vaak moeilijk om een correcte wettelijke analyse te geven van wat er gebeurd was, werd, zolang geen misdaad gepleegd was, wettelijk niet opgetreden. Pas met de christianisatie zou hekserij in de categorie van vervolging terechtkomen.
Een belangrijke bekommernis, zowel bij Grieken als Romeinen, was het bewaren van de goede orde en zeden binnen de maatschappij. Het onderhouden van een goede relatie met de (officiële) goden was daarbij van primair belang, want zij konden verstoord worden waardoor de harmonie in gevaar kwam. Via rituelen door officiële priesters probeerde men deze goede relatie met de goden van het pantheon te verzekeren. Magische praktijken die het volk konden corrumperen en moreel aantasten waren dus taboe en dienden te worden aangepakt. Het vervloeken van personen werd dus voornamelijk bestraft omwille van het ontwrichtend effect dat ze op de maatschappij zouden hebben. Vanaf de 5e eeuw v.Chr., gedurende Athene’s gouden eeuw, werden de Griekse stadstaten minder tolerant ten opzichte van andere religies dan de officiële cultus en de magoi werden gezien als een verderfelijke, antisociale invloed waar Griekse burgers zich niet mee moesten ophouden. Met magoi duidden de Grieken alle vreemde religies aan, en de term goeteia beschreef de lage vormen van magie. De grenzen tussen wat religie en wat magie genoemd werd waren vaag, zoals duidelijk wordt bij Medea en Circe, aanvankelijk halfgodinnen uit de Griekse religie die later als heksen werden beschreven.
De bekommernis van de staat om de burger voor morele corruptie te behoeden vinden we ook terug in andere wettelijke verboden op ongewenste praktijken. Het idee van heksensabbats kan teruggevoerd worden op oude Griekse en Romeinse feesten tere ere van Dyonisos/Bacchus, bij de Romeinen gekend als de Bacchanalia. Dyonisos werd vertegenwoordigd door een gehoornde geit als symbool van vruchtbaarheid.
Uit de oudheid zijn er al heksenprocessen bekend, maar dan op veel kleinere schaal dan tijdens de heksenvervolgingen die hierna besproken worden. Dezelfde Lucius Apuleius van De Gouden Ezel vertelt ook over een beschuldiging van hekserij die hem bijna het leven kostte.
In de 2e eeuw n. Chr. vond in een Romeinse Afrikaanse provincie een ‘heksenproces’ plaats.
De beschuldigde was de Romeinse burger Lucius Apuleius Madaurensis, (dezelfde van ‘De Gouden Ezel’), een Latijns schrijver en Platoons filosoof die ook een ruime kennis bezat van het occulte. Nadat hij een rijke weduwe had gehuwd, werd hij er door haar familieleden van beschuldigd haar te hebben betoverd om in het bezit te komen van haar fortuin. De Romeinse wet bestrafte toen tovenarij met de doodstraf. Lucius ontliep echter zijn straf. Zijn succesvolle verdediging (Apologia) schreef hij later op in een van de grappigste werken die uit de Oudheid bekend zijn.
Vanaf de tweede eeuw n.Chr., in de periode van het Romeins Keizerrijk, werden ook christelijke gemeenschappen slachtoffer van vreemde beschuldigingen en verdachtmakingen. Religieuze praktijken van de christenen werden geridiculiseerd.
Het volk collaboreerde enthousiast met de autoriteiten bij het vervolgen van die christenen.
Als ultieme straf werden de geëxecuteerden niet begraven, maar verbrand. Net zoals bij de wetten tegen bacchanalen ging het de Romeinse overheid er in de eerste plaats om mogelijke samenzweerders tegen de staat door strenge maatregelen van de Senaat te beletten om de politieke macht te grijpen. De Romeinse officiële religie was meer een nationale cultus dan een individuele religieuze beleving, en daar paste de nieuwe religie van de christenen niet in. Toen dus vanaf de 2e eeuw v.Chr. massa’s vreemdelingen naar Rome trokken, was geen inspanning teveel om die instroom van vreemde goden in te dijken. De christenen zouden later zelf dit patroon van vervolging met vrijwel gelijke beschuldigingen toepassen op vervolging van zogenaamde heksen.
Heksenvervolgingen
In Europa begon de periode van werkelijke heksenvervolging tijdens de Renaissance. (De ongunstige reputatie die de Middeleeuwen op dit punt genieten is niet terecht.) Velen die van hekserij werden beschuldigd werden nu daadwerkelijk terechtgesteld. In de waag, waar op marktdagen gewone handelsgoederen werden gewogen, kon ook iemand die van hekserij verdacht werd gewogen worden. Als de waag een gewicht aangaf dat volgens haar lichaamsbouw te verwachten viel, werd een certificaat uitgereikt dat de eigenaar ervan vrijwaarde van verdere beschuldigingen. De waag in Oudewater was als één van de weinige niet gemanipuleerd waardoor hij op nul bleef steken. Op andere plaatsen werd het heksenbewijs vaak vervalst door nietsontziende heksenjagers.
Een belangrijke rol in de vervolging speelde het boek "Malleus maleficarum" oftewel De Heksenhamer. Dit boek, dat vermoedelijk door twee dominicanen, Institoris (Heinrich Kramer) en Jakob Sprenger, in het Duitse Rijk is geschreven, verscheen in 1487. Het boek en de inspanningen van deze twee heksenjagers vonden aanvankelijk weinig weerklank bij de kerkelijke en wereldlijke autoriteiten. Velen bezagen het optreden van Institoris als inquisiteur met argwaan. Pas enkele decennia later kregen de denkbeelden die erin beschreven worden grote invloed. De twee monniken waren van mening dat zij een nieuw kwaad ontdekt hadden, namelijk dat van de duivel, die door middel van heksen de wereldheerschappij wilde overnemen. De incidentele gevallen van hekserij die men in vroeger eeuwen had gekend, waren volgens de schrijvers in vergelijking hiermee onschuldig geweest.
De dreiging met dit enorme gevaar rechtvaardigde volgens de schrijvers een nieuwe procesvoering, speciaal gericht tegen hekserij. Omdat de aanklacht van hekserij, juist omdat ze op bijgeloof was gefundeerd, volgens de normale bewijsregels niet of nauwelijks te bewijzen viel, was voor deze een bekentenis van de beklaagde voldoende om hem of haar schuldig te bevinden. Deze bekentenis mocht op de pijnbank worden afgedwongen. Tijdens deze martelingen bekenden de slachtoffers alles wat hun ondervragers wilden horen en zij gaven op hun aansporing ook vaak de namen van andere 'heksen', die vervolgens eveneens werden gearresteerd en gefolterd totdat zij bekenden en anderen van hekserij beschuldigden. Zo ontstond een sneeuwbaleffect waarbij soms een derde van de bevolking van een plaatsje op de brandstapel eindigde.
Om het gezag van de publicatie te vergroten hadden Krämer en Sprenger een bul van paus Innocentius VIII uit 1484 als voorwoord toegevoegd. Feitelijk was er sprake van oplichterij.
Niets wijst erop dat deze paus meer dan zijn voorgangers geïnteresseerd was in magie en hekserij.
Voor de opvatting dat de heksenjacht gemotiveerd werd door de wens om de eigendommen van de heksen in bezit te krijgen is geen bewijs. In veel gevallen werd het bezit niet geconfisqueerd en de meeste veroordeelden hadden zo weinig bezit, dat hieruit niet eens de gemaakte proceskosten konden worden voldaan. De veroordeling gebeurde wel door een wereldlijke of kerkelijke rechtbank, die immers de rechtsmacht hadden. Deze laatste (merendeels geestelijke) rechters waren vaak terughoudend om mensen te veroordelen op grond van op de pijnbank afgedwongen bekentenissen waarvoor verder geen enkel bewijs te vinden was. Het risico zelf beschuldigd te worden, om de aangeklaagde heksen te willen beschermen en zelf van hekserij verdacht te worden, was echter te groot. Van een slachtoffer op de pijnbank was iedere bekentenis af te dwingen, ook dat de rechter een heksenmeester is. Menig rechtschapen rechter is zo eveneens op de brandstapel geëindigd.
De heksenjagers waren altijd succesvol en werden steeds bevestigd in hun handelen. Iedereen die als heks werd aangebracht bekende immers onder de martelingen. En brachten de gemartelde heksen niet steeds weer nieuwe heksen aan die zelf ook bekenden?
Het ontkennen van het bestaan van hekserij maakte de scepticus zelf ook weer verdacht zodat niemand kritiek durfde te geven op de heksenwaan. Voor de mens uit de tijd van de reformatie stond het als een paal boven water dat er mensen waren die door de lucht konden vliegen, zich in een dier konden veranderen en bedreven waren in het 'Maleficium' dat wil zeggen 'de kwade hand' van magie en toverij.
Een heksenproces eindigde meestal omdat de groep beschuldigden te groot werd en ook hoger geplaatsten beschuldigd werden. Dezen lieten het er meestal niet bij zitten maar stapten naar een hogere autoriteit, de vorst of een hoge kerkelijke autoriteit. Deze verklaarde vervolgens dat geen doodvonnissen ten uitvoer mochten worden gebracht en geen verdere beklaagden mochten worden gearresteerd zonder dat de vonnissen door hen nogmaals beoordeeld waren. Zo doofde de waan ten slotte uit en was de desbetreffende plaats weer gevrijwaard van verdere verschrikkingen.
Het heksengeloof in deze vorm heeft lange tijd zo kunnen voortleven, alhoewel het van periode tot periode en van plaats tot plaats behoorlijk kon afwijken.
Werkelijk grootschalige vervolgingen vonden in Europa plaats vanaf ~1560. Deze periode van intense vervolgingen duurde meer dan een eeuw. De opvattingen zoals verwoord in de "Malleus maleficarum" waren inmiddels gemeengoed. Vrij plotseling werden in verschillende regio's in zowel het katholieke als het protestantse deel van Europa vervolgingen ingezet. Het eerste grote 'heksenproces' vond in 1563 plaats in Wiesensteig, een heerlijkheid in het zuidwesten van Duitsland.
Invloedrijk was de jezuïet Petrus Canisius (1521-1597). In vele preken moedigde hij de vervolgingen aan. Er waren overigens ook jezuïeten die opriepen tot matiging.
Tijdens de regering van Albrecht van Oostenrijk en Isabella van Spanje bereikten de heksenprocessen in de Zuidelijke Nederlanden een hoogtepunt. Er verschenen demonologische werken van vooraanstaande geleerden, zoals La démonomanie des sorciers (1580) en Disquisitiones Magicarum (1593).
De vervolging van heksen heeft in Duitsland het heftigst gewoed. Dit kwam doordat Duitsland geen centraal gezag kende, maar bestond uit ongeveer 300 zelfstandige staatjes. Het hing af van het nuchtere verstand van de vorsten (doorgaans bisschoppen of abten) van deze staatjes (of juist hun blinde angst voor heksen) of de rondreizende heksenjagers vrij spel kregen waardoor de heksenwaan kon toeslaan.
Ongekend fel woedde de heksenvervolging in Europa in enkele katholieke gebieden in Duitsland. Voorbeelden hiervan zijn de vorstendommen Trier, Mainz, Bamberg en Württemberg.
Onder Lodewijk XIII vonden in Loudon (Frankrijk) door Aldous Huxley heksenprocessen plaats.
Een aantrekkelijke priester liet een paar nonnen een blauwtje lopen. Als tegenreactie gingen de gefrustreerde vrouwen zich te buiten aan alle klassieke verschijnselen van behekst zijn.
De priester werd als schuldige aangewezen en vervolgens verbrand. Lodewijk XIV geloofde niet in hekserij. Daarom werden er tijdens zijn regering in Frankrijk en daarna geen heksen vervolgd.
Ook op IJsland hebben heksenvervolgingen en heksenverbrandingen plaatsgevonden. Opvallend daarbij is dat van de 21 gedocumenteerde executies het twintig mannen betrof en slechts één vrouw.
Onduidelijk is welke oorzaken de grootschalige heksenvervolging in Europa hebben veroorzaakt. Er zijn zeer uiteenlopende verklaringen voor het fenomeen bedacht. Sommige daarvan klinken heel plausibel. Een sluitende verklaring is er echter niet.
Het is niet bekend hoevelen slachtoffer zijn geworden van de heksenvervolgingen in Europa. Schattingen van het aantal slachtoffers lopen uiteen. Vermoedelijk zijn ten minste 50.000 mensen ten gevolge van de vervolgingen omgekomen.
Een interessante en legitieme vraag is waarom het aantal slachtoffers in Europa feitelijk beperkt is gebleven. Een belangrijke factor is daarbij door de eeuwen heen de invloed van het scepticisme geweest. Deze filosofische stroming gaat terug op Pyrrho van Elis (~360 v.Chr.-275 v.Chr.) en zijn leerling Sextus Empiricus.
De Heksentest
Op verschillende manieren werd getest of iemand een heks was voor men tot vervolging overging. Een heks zou van nature buitengewoon licht zijn en daardoor op water kunnen blijven drijven. Een vrouw die verdacht werd van hekserij werd in het water geworpen. Bleef zij drijven dan was bewezen dat zij een heks was en kwam zij uiteindelijk op de brandstapel terecht. Bleef zij niet drijven, dan was daarmee haar onschuld bewezen. Meestal was het dan te laat en was zij verdronken.
Bij een andere test werd van de weegschaal gebruikgemaakt. Een heks zou minder wegen dan haar lengte boven een meter in kilo's. De verdachte moest zich onder toezicht uitkleden om te kijken of zij geen gewichten in haar kleding verborgen had. Vervolgens kreeg zij een wit gewaad aan waarin zij gewogen werd. Bekend is de zogenaamde heksenwaag in Oudewater, die ook vandaag de dag nog, zij het als museum, is te bezichtigen.
Bij een andere heksentest werden pinnen in de verdachte gestoken. De verdachte moest dan de plekken aanwijzen. Mensen met veel eelt voelden de pin dus niet goed en konden daardoor de plek niet aanwijzen, waaruit geconcludeerd werd dat het een heks betrof.
Vliegende heksen
Het gevoel van te vliegen en visioenen van vliegen zijn een bekend door antropologen geregistreerd fenomeen bij sjamanen over de hele wereld. De sjamanen gaan hierbij in trance en vertellen nadien hoe ze hun lichaam (bewustzijn) verlaten en naar andere plaatsen en werkelijkheden reizen. De trance wordt vaak opgewekt door trommels en psychedelisch werkende substanties (zoals heksenzalf). Net zoals heksen vliegen zij evenmin fysiek door de lucht, maar maken in hun trance gebruik van shapeshifting waarbij zij een andere gedaante aannemen, zoals ook van heksen gezegd wordt dat zij zich in een kat, raaf of kraai kunnen veranderen.
In 906 verscheen de Canon Episcopi van Regino van Prüm, een canonieke wet, waarin beschreven wordt hoe groepen vrouwen (heksen) samen met Diana of Herodias 's nachts de aarde doorkruisen. Dergelijke verhalen worden door de schrijver hersenspinsels en hallucinaties genoemd, veroorzaakt door boze geesten. Ook de elfde-eeuwse bisschop Burchard van Worms veroordeelde de beweringen van mensen die vertelden deze magie te kunnen bedrijven.
Ondanks de kerkelijke afwijzing van de gedachte dat heksen konden vliegen, bleef het verhaal zijn aantrekkingskracht houden. Thomas van Cantimpré beschreef in het midden van de dertiende eeuw hoe een hooggeboren meisje elke nacht door geesten werd weggedragen. Haar broer (een monnik) probeerde dit te voorkomen, maar ze verdween zelfs als hij haar vasthield. Johannes Nider vertelde in zijn Formicarius over een dominicanes die beweerde met Diana te vliegen. Alhoewel de schrijver het verhaal niet geloofde, deden deze verhalen veel de ronde.
Martin le Franc (de secretaris van tegenpaus Felix V) beschrijft in zijn Champion des Dames vrouwen die op stokken vliegen als vogels door de lucht. Twee miniaturen geven twee vrouwen weer, één vliegt op een bezem en de ander op een lange staf.
In een beeldhouwwerk aan de westelijke voorgevel van de kathedraal van Lyon is een heks op de rug van een vliegende geit afgebeeld. De heks houdt een soort kat aan de achterpoten vast. In de werken van Vincent van Beauvais en William van Malmesbury staan verhalen over een vrouw die door een geest op een paard word vervoerd. Olaus Magnus Historia de gentibus septentrionalibus bevat een illustratie bij een dergelijke geschiedenis.
De vermenging van verhalen leidde al snel tot de beruchte vermeende vlucht naar de heksensabbat, waar de heksen elkaar zouden ontmoeten, en geheime rituelen zouden hebben.
Deze fantasie maakte in de tijd van de heksenvervolging vele slachtoffers. De opvatting dat heksen elkaar in het geheim ontmoetten zorgde er namelijk voor dat de beschuldiging van hekserij tot de "ontdekking" en veroordeling van een hele groep heksen kon leiden.
Verzet tegen heksenvervolging
In de tweede helft van de 16e eeuw begon de Nederlandse, katholieke arts Johannes Wier, tegen heksenvervolgingen te publiceren. In 1563 verscheen zijn 'De praestigiis demonum' en in 1577 'De Lamiis Liber'. Wier betoogde dat vrouwen die van hekserij werden verdacht niet schuldig waren, maar zich dingen hadden laten aanpraten. De duivel had hen, maar ook hun rechters en de mensenmenigten, zinsbegoochelingen voorgespiegeld. Vooral arme, oude vrouwen werden slachtoffer van beschuldigingen van hekserij, zo was hem opgevallen. Dit boek was slechts één uitgave in een eeuwenlang voortdurende polemiek tussen voor- en tegenstanders van heksenvervolging.
De Duitse priester Anton Praetorius publiceerde in 1602 het boek “Gründlicher Bericht von Zauberey und Zauberern” (Bericht over hekserij en heksen) tegen heksenvervolging en marteling.
Het geloof in hekserij werd niet betwist door de tegenstanders van heksenvervolging. Zij betoogden slechts dat de aangeklaagden op onrechtmatige wijze veroordeeld werden. Het lag er vaak ook duimendik bovenop dat met het bewijs geknoeid was of dat er duidelijk haat, nijd, roddel en achterklap aan het werk waren geweest. Een beklaagde die op de pijnbank bekende, werd als heks bestempeld. Indien zij de tortuur doorstond werd zij ook als heks gezien, want de duivel zou er voor zorgen dat zij niet wilde bekennen. Ook als de ongelukkige onder de tortuur bezweek en bewusteloos raakte gold dit als bewijs.
Een ander invloedrijk boek waarin de toen heersende heksenmanie aan de kaak werd gesteld was het in 1691 door de Nederlandse gereformeerde predikant Balthasar Bekker gepubliceerde 'De betoverde wereld'.
Opvallend is dat in het huidige Nederland met name in gebieden die door de protestanten ingenomen waren tijdens de Tachtigjarige Oorlog de heksenvervolgingen plaats hadden. De Spaanse gebieden in de Nederlanden bleven er goeddeels van gespaard.
In tegenstelling tot de zwarte legende en wijdverspreide misvattingen, heeft de Spaanse Inquisitie zich net als de Pauselijke nooit laten overhalen om heksen te verbranden. Bekende inquisiteurs streden tegen de aanklachten van hekserij. Vooral in de Nederlanden trachtten dorpsbevolkingen de inquisiteurs van Spanje tot vervolging van heksen aan te sporen, maar de Spaanse geestelijken weigerden in vrijwel alle gevallen. Bovendien mocht de Inquisitie zelf geen doodstraffen opleggen, maar slechts vaststellingen doen. Kruidengeneeskunde viel niet onder ketterij.
Tussen 1634 en 1640 werden de Huron getroffen door een reeks epidemieën. De mensen die van hekserij waren beschuldigd werden (ook bij de Irokezen) gemarteld en gedood. Veel inheemse stammen geloofden echter dat juist de jezuïeten-missionarissen aan hekserij deden en de beelden in kapellen, heilige hosties, etenswaren en medicijnen werden gewantrouwd. De Huron-opperhoofden bespraken zelfs of de "jezuïetenheksen" gedood moesten worden.
In de Verenigde Staten vond in 1692 onder puriteinen nog een grootschalige heksenvervolging plaats in Salem. Hekserij was in Groot-Brittannië al relatief vroeg tot een (bijna) dode letter in de wet geworden, maar bleef tot 1953 formeel verboden en strafbaar.
In 1944 werd in het Britse Portsmouth voor het laatst een vrouw gearresteerd wegens hekserij: de Schotse waarzegster Helen Duncan (1897-1956). Vermoedelijk was men bang dat zij over de voorgenomen invasie van de Franse kust (op 6 juni 1944) voorspellingen of onthullingen zou doen. De plaats van de landing en de datum waren Groot-Brittannië's grootste geheim.
Het einde van de vervolgingen
De heksenvervolgingen zijn tijdens de Europese Verlichting, een periode in de 18e eeuw waarin de ontwikkelde Europeanen het belang van de natuurwetten begonnen in te zien en wetenschappelijk begonnen te denken, beëindigd.
De wetgeving tegen heksen veranderde, een bekentenis van de beschuldigde was niet langer genoeg. Getuigen moesten hun verklaringen met bewijs kunnen onderbouwen en er werd vaker naar een medische dan naar een spirituele verklaring gezocht voor gevallen van bezetenheid. Dit hield echter niet in dat "heksen" nu niet langer bang hoefden te zijn gestraft te worden. De doodstraf werd vervangen door (soms levenslange) opsluiting in een gevangenis of soortgelijk instituut.
Wetten op hekserij werden ingetrokken, soms onder groot protest van de bevolking. Het parlement in Groot-Brittannië trok in 1736 tegelijkertijd de Schotse wet uit 1563 en de Engelse wet uit 1604 in. Niet langer werden mensen opgehangen voor contact met geesten, ze werden als oplichter of zwerver berecht. De Witchcraft Act (De wettelijke verboden op hekserij in Groot-Brittannië) werd pas geheel opgeheven in 1951, en vervangen door de Fraudulent Mediums Act 1951.
De oud Britse wetgeving is echter nog steeds van kracht in Israël, het is opgenomen in het juridische systeem van het Britse mandaat over Palestina (Israël werd onafhankelijk voor de wet werd ingetrokken in Groot-Brittannië). In de onafhankelijkheidsverklaring uit 1948 staat geschreven dat de staat binnen enkele maanden een grondwet zal voltooien. Dat is tot op heden niet gebeurd.
In Mechelen werd in 1643 de laatste heks terechtgesteld, in Estland in 1699, in Ierland in 1711, in Denemarken in 1722, in Schotland in 1727 en in Oostenrijk in 1756. Dit waren niet per se de laatste sterfgevallen vanwege hekserij, maar de laatste executies die volgens de wet plaatsvonden. In Zwitserland was de laatste wettige executie in 1782, maar in het kanton Glarus werd marteling toegepast tot 1851. Het laatste officiële heksenproces in Europa vond plaats in Polen in 1792.
In het katholieke Zuid-Amerika was de laatste officiële heksenexecutie in 1830.
Onder druk van nabestaanden zijn later in vele gevallen heksenprocessen ongeldig verklaard en is de goede naam van de geëxecuteerde in ere hersteld. Bezittingen werden soms teruggegeven en er werden gedenktekens opgericht voor de slachtoffers van de heksenwaan.
De Europese elite zag het als haar taak om het 'bijgeloof' waar mogelijk te bestrijden. Ook in de Europese koloniën werd de vervolging van hekserij onwettig verklaard en werden diegenen die de heksen 'opspoorden' tot misdadigers bestempeld. Dergelijke wetgeving werd in 1905 ingevoerd in Nederlands-Indië, en in 1922 in oostelijk Afrika dat onder Brits gezag stond. Dit stuitte doorgaans op weerstand: de inheemse bevolking stond hier in de regel zeer wantrouwig tegenover. In haar beleving spanden de Europeanen samen met de heksen.
Nog aanzienlijk rigoureuzer gingen de communistische machthebbers in Rusland en China te werk. Ieder geloof in hekserij of sjamanisme werd door hen bestreden.
Hedendaagse hekserij
De renaissance van de zogeheten 'Oude Religie' begon min of meer met de publicatie van 'Aradia - Het evangelie van de Heksen' door Charles Leland (1824-1903) in 1899. Het werd gevolgd door een aantal werken van Margaret Murray (1862-1963) en Robert Graves (1895-1985). De term 'oude religie' werd te pas en te onpas gebruikt voor een aantal geconstrueerde voorchristelijke tradities waarin het vrouwelijke een grote rol speelde, zoals de cultus van Moeder Natuur en de Moedergodin, priesteressen, heksen en andere geïnitieerden. Tegelijkertijd vond er einde 19e eeuw een heropleving plaats van esoterische en occulte genootschappen, astrologie, Hermetische Kabbala, tarot enz. Hierin ontvouwde zich een nieuwe visie op de 'heks' en beoogde onder meer een deel om de negatieve weerklank van 'hekserij' te vermijden.
Heksen en katten
Heksen hebben een speciale band met katten. 's Nachts kon men groepen zwarte katten zien dansen (poot aan poot, in een heksenkring). Veel namen (Kattenbos, Kattenberg, Kattenburg, Kattensteeg) herinneren aan de dansplek tijdens de heksensabbat. De plekken spelen in vele volksverhalen nog een grote rol. Veel van deze grafheuvels zijn tijdens de ruilverkaveling verloren gegaan, maar af en toe worden nog onbekende grafheuvels gevonden door af te gaan op de verhalen in een gebied.
De dansplekken (cirkels) zouden vaak afwijken van de omgeving, de grond is hard (en wordt na omspitten binnen korte tijd weer hard). Op vele plekken groeit alleen kattendans of heksenkrans, een altijd groene soort wolfsklauw. Op de Veluwe is een heksenkrans van 24 meter in doorsnee.
Op de Munse hei onder Oss dansen de katten, en er groeit alleen heksenkruid.
Deze cirkel betreden is gevaarlijk volgens de verhalen.
Op de zandheuvel naast de molen in Gemert dansen de katten.
In Uden kent men het Kattenhol (nu Knokerdweg), een gehucht in de richting van Boekel en Erp.
In Aalten staat de Kattenpomp op de Kattenberg, een heks zou hier zijn neergestort.
In Bergeijk is de Kattenberg onderwerp van vele volksverhalen, het theater in Bergeijk is ook Kattendans genoemd. De Heksenberg in Bergeijk (nabij heksenbusselke) is in de negentiende eeuw afgegraven en de plek is met bos beplant, ook hier dansten de katten 's nachts.
Cursus Hekserij
Veel mensen associëren de term hekserij met negativiteit, volkomen onterecht.
Hekserij is een natuurreligie en zoals bij andere natuurreligies draait hekserij om
liefde, vertrouwen, genegenheid, verdraagzaamheid, mededogen, spiritualiteit,...
Het komt er op aan het evenwicht te herstellen met Uw innerlijke zelf en de kosmos.
Door de ultieme verbondenheid te ervaren gaat U beseffen dat het vijf voor twaalf is,
om deze kennis te leren gebruiken om alles om je heen positief te sturen.
Hou in gedachten dat een cursus hekserij niet op een twee drie voltooid is.
Wat mag U verwachten van een opleiding tot heks.
Geschiedenis, rituelen, meditatie, studie van kleuren, stenen, kruiden, bomen, spiritisme,
chakra, pendelen, i-ching, aromatherapie, magnetisme, kabbala, runen, heksenfeesten,....
Kortom, een hele reeks esoterische onderwerpen maken deel uit van de cursus hekserij!
Blessed Be